
Ik waarschuw vast even: dit wordt een ongenuanceerd stukje. Aanleiding: na de maandenlange, nee, wat zeg ik, jarenlange stroom van overbodige bewerkingen van de Goldbergvariaties eindelijk weer een overtuigende ‘authentieke’ Bach. Pieter-Jan Belder speelt de zeven Toccata’s ‘gewoon’ (en hoe!) op het toetsinstrument waarvoor ze zijn geschreven: een groot formaat klavecimbel. Want daar, en nergens anders, horen ook de Goldbergvariaties thuis. Twee manualen zijn daar onmisbaar, opdat elkaar kruisende melodielijnen – lees handen – elkaar niet in de weg zitten. Zo simpel is het.
Een van de eerste transcripties van de Goldberg was voor strijktrio (slappe hap) en werd al snel gevolgd door andere combinaties. Zoals strijkorkest (vreselijk), blaaskwintet (krampachtig), saxofoonkwartet (bizar), twee accordeons (idem), twee harpen, slagwerk – en niet te vergeten: de moderne vleugel. Ook een toetsinstrument, dus dat blijft in de buurt van het origineel. Met dit verschil dat de snaren van een klavecimbel worden aangetokkeld met behulp van een plectrum.
De snaren van piano’s en vleugels worden via omwoelde hamertjes tot klinken gebracht, waardoor er forte en piano (hard en zacht), kan worden gespeeld. En dat is iets anders. Deze al uit de achttiende eeuw daterende, revolutionaire ontwikkeling is door Glenn Goulds roemruchte kijk op de Goldbergvariaties uitgemond in een karikaturale vertolking van dit meesterwerk. Dat overigens recht overeind blijft, hoe je er ook mee solt. Nee, verder geen namen en rugnummers. Die kunnen de liefhebbers en Bachkenners zelf wel bedenken.
Ik hecht meer waarde aan de Nederlandse klavecimbelschool die wereldwijd de aandacht trok toen Gustav Leonhardt op het toneel verscheen. Grote autoriteit en een grootmeester in zijn vak. Speciaal voor hem kwam men naar Amsterdam en naar wat toen nog het Sweelinck Conservatorium heette. Ton Koopman en Bob van Asperen zijn in zijn voetspoor getreden. Pieter-Jan Belder, leerling van Van Asperen, zet die traditie overtuigend voort als klavecinist en continuospeler.

Zijn omvangrijke discografie is uitgegroeid tot een plank vol memorabele uitgaven. Met bijna al het solowerk van Bach en inmiddels ook alle 555 sonates van Scarlatti. De in een kerk in Mijnsheerenland geregistreerde toccata’s (die Forkel, een van Bachs eerste biografen, nog bestempelde als Jugendübungen!) krijgen bij Belder het volle pond. De quasigeïmproviseerde passages combineert hij virtuoos en verrassend vitaal met soms heerlijk swingende fuga’s. Heel karakteristiek voor deze toccata’s, die je ten onrechte maar zelden hoort omdat ze tussen wal en schip zijn terechtgekomen.
Extra pluspunten zijn het fraaie klavecimbel (een kopie van Titus Crijnen, naar een Vlaams instrument van Ruckers uit 1624) en de uitstekende, glasheldere opname van Brilliant Classics. Een Edison waard. En daarmee ben ik beland bij een probleemgeval. Bij de twee inderdaad opmerkelijke en overal terecht bejubelde nieuwe Sibeliusuitgaven van Alpha Classics. Met de spraakmakende jonge Finse dirigent Santtu-Matias Rouvali (34), die een bliksemcarrière maakt.
Naast zijn baan in Tampere heeft hij al contracten op zak als chef in Zweden (Gothenburg) en in Londen (Philharmonia Orchestra). Rouvali maakte onlangs ook een succesvol debuut bij het Concertgebouworkest. Een optreden dat de aandacht trok. Het maakte zelfs speculaties los over een mogelijke kandidaat voor de opvolging van Gatti. Misschien wat voorbarig, maar het past wel in een oude traditie in Amsterdam. Mengelberg, Van Beinum en Chailly begonnen immers ook op jonge leeftijd bij het KCO. Pas met de komst van Jansons en Gatti koos het orkest bewust voor oudere dirigenten.
De Grote Vraag wordt dus: valt het Concertgebouworkest anno 2020 op jong of op oud? We zullen zien. Vertaald in KCO-termen heet dat: ‘binnen afzienbare tijd’ volgen mededelingen over een benoeming. Afwachten dus. Daarom even terug naar de eerste twee releases in de Sibeliuscyclus van Rouvali. Hij zorgt voor ijzersterke en geprononceerde lezingen. Het orkest van Gothenburg mag er wezen in deze idiomatische interpretaties. Heel boeiend. Toch heb ik er, in tegenstelling tot wat een paar collega’s vinden, géén vijf sterren voor over. En dat heeft niets met Rouvali te maken.
Virtuoos en verrassend vitaal
Het probleem zit hem in de technische kwaliteit van de opnamen. Het geluidsdecor is een beetje kaal, de klank van het orkest mist soms warmte en intensiteit, hoewel er met veel inzet wordt gespeeld. Ik heb weleens mooiere registraties uit Gothenburg gehoord. Zou dat misschien komen door de inbreng van Lars Nisson, die tekent voor ‘recording and sound design’? Wat dat ook moge betekenen. Ik kan gewoon niet wachten totdat Rouvali ook zo’n overtuigende Sibelius op het Concertgebouworkest kan loslaten. Liefst niet op lange termijn, gewoon ‘binnen afzienbare tijd’.
Tot slot even aandacht voor een visueel aspect. Kijk vooral goed naar de foto’s op de voorkant van de hoesjes. Prachtige portretten van een jonge dirigent in actie. Raak getroffen, precies zoals ik Rouvali bezig zag in het Concertgebouw met Verdi, Theo Verbey en vooral in Stravinsky’s Oedipus Rex . Een meesterlijke en messcherpe uitvoering, ondanks de schrikbarende miscast van Lance Ryan in de titelrol. Maar dit even terzijde. Die briljante foto’s van Rouvali zijn van onze Nederlandse meester Marco Borggreve. Ik stel voor dat hij ook eens een prijs krijgt. Hij levert al jaren topwerk af.


