Lief kerkorgel,





ORGEL
Om meteen maar met de deur in huis te vallen: ik haat je. En ik heb je lief. Vanaf het eerste moment dat ik jou als krakkemikkig kerkorgeltje in een hervormde kerk in een uitdijend dorpje in Noord-Holland van dichtbij mocht aanschouwen was ik gefascineerd door je klank, je kleuren, je zuchten, je steunen. Je bas die zo vaak doet denken aan de intensiteit van de aardbeving die aan het magistrale ‘Wahrlich, dieser ist Gottes Sohn’ gewesen in de ‘Matthäus-Passion’ voorafgaat. Je hoogte die zo hemels kan zijn dat je vox celesta echt geen overdreven benaming is. Tegelijkertijd vond ik je saai, log en vreselijk, maar misschien lag dat ook aan de nagenoeg blinde oude organist die niet zo snel meer was.
Wel ‘zag’ en voelde hij mijn fascinatie. Ik mocht dicht bij je komen, je aanraken, registreren en toen je oude trouwe toetsenminnaar het helemaal niet meer zag, zelfs bespelen. Al mocht dat geen naam hebben. Sorry, ik was een slechte minnaar. Mijn voorspel leek nergens naar en om jou echt meerstemmig te beroeren had ik de techniek niet, maar de psalmen gingen eindelijk een keer zo snel dat er een extra gezang aan elke dienst toegevoegd kon worden.
Toen ik met Onze Lieve Heer ook jou de rug toekeerde, bleef je mij trouw verleiden. Ja, ik haatte je ook daarom. Je bracht mijn herinneringen waar ook in den lande terug naar die stoffige kerk, maar je openbaarde ook telkens nieuwe facetten. In een bij de tijd passend gedaante maakte je van de voor mij complexe meerstemmigheid van de renaissance en de latere barok een ‘eenvoudig’ weefsel waar ik heerlijk in kon wonen. Je toonde kracht in je bescheidenheid in de klassieke tijd en omvatte de bombast van de romantiek met zo’n verleidelijke symfonische kleurenpracht dat de haat uiteindelijk steeds meer werd overschreven door de liefde.

Verleidelijke symfonische kleurenpracht





Cristofano Malvezzi

En nu ben je na 500 Years of Organ Music Vol. 1 wederom in vele gedaanten verenigd en neem je mij mee van de onbekende renaissancewereld van Antegnati, Malvezzi en Pellegrini en de barokke klank van Bach en consorten naar de klassieke tijd van Cimaroso en de romantiek van Rheinberger, Merkel en Liszt. Je gaat zelfs over tot het uitspelen van de ontwrichtende twintigste-eeuwse finesse van Messiaen, Ligeti en anderen, troeven die mij al vaker deden sidderen en zwichten. Dus ja, ik val – kriskras denderend door de vijftig cd’s die vele eeuwen beslaan – opnieuw volledig voor je. Gewoon omdat je erbij was toen de westerse muziekgeschiedenis schoorvoetend op gang kwam, je meegroeide, veranderde en toch altijd weer diezelfde grande dame bleef onder de toetsinstrumenten (ze noemen je niet voor niets de ‘koning onder de instrumenten’, maar voor mij ben en blijf je, ongetwijfeld ingegeven door de weerbarstige zachtheid van dat kleine orgel in mijn dorpje, vrouwelijk).
Het maakt ook 500 Years of Organ Music Vol. 2 weer tot een uiteraard nimmer volledig, maar toch nagenoeg compleet portret van jou dat vertelt hoe je, komend van een onaantastbare harmonie der sferen, menselijk bent geworden. Uiteindelijk werd je gewoon een instrument dat componisten laat zingen. Briljant zingen, dat wel. En daarom kan ik, nu je in vijftig cd’s voor mij ligt, na al die jaren weer geen genoeg van je krijgen.
Liefs, Paul Janssen