Voordat ik ter zake kom eerst even het volgende. Het maandelijkse aanbod met nieuwe uitgaven is nog steeds zo groot en divers dat het soms moeilijk kiezen is. Bovendien moeten de na veel wikken en wegen geselecteerde cd’s voor deze column voor mij voldoen aan een prozaïsch criterium. Ze moeten onder één overkoepelend thema passen. Hoe banaal kan het zijn. Maar het is niet anders.
Zo had ik eerst willen gaan voor een opmerkelijke ‘uitverkoop’ van het Concertgebouworkest. Dat onlangs aankondigde alles (?) wat nog op de plank ligt van de in 2018 plotseling aan de kant gezette chef Daniele Gatti op de markt te gooien. Op het eigen kwaliteitslabel RCO Live. Klinkt misschien wat denigrerend maar zo bedoel ik het niet. Gatti was, is en blijft een geweldige dirigent die het vak tot in de puntjes beheerst. En die ook iets wist op te bouwen in Amsterdam. Je kunt hoogstens met hem van mening verschillen over zijn artistieke opvattingen.
Totdat die anonieme ‘#MeToo’-beschuldigingen roet in het eten gooiden. De werkhoudingen zouden dusdanig zijn verstoord dat verdere samenwerking onmogelijk werd. Althans volgens de weinig spraakzame directie, want ik heb ook vernomen dat lang niet iedereen binnen het orkest zich kon vinden in dat abrupte besluit. Maar dat is inmiddels (alweer) verleden tijd. Bij de verdeling van de boedel heeft Gatti kennelijk kunnen bedingen dat hij officieel als achtste en kortst zittende chef ooit (2016 - 2018) de boeken in gaat. En dat verschillende uitvoeringen alsnog op dvd en/of cd worden uitgebracht.
Nou, dat is waarlijk geen straf. Na de fascinerende liveopname van Strauss’ Salome uit juni 2017, een productie van De Nationale Opera, volgen nu Gatti’s dwingende hoewel soms wat eigenzinnige interpretaties van Mahlers Eerste én Vierde symfonie. Waar eind november ook nog Bruckners Negende (aangevuld met orkestrale fragmenten uit Wagners Parsifal ) aan is toegevoegd. De muzikale erfenis van een dirigent die wist wat hij wilde, maar die zijn handen niet kon thuis houden.
En dan nu dat ‘thema’. Hoe programmeer je een boeiend concert of in dit geval een cd? Ik kwam erop toen ik bezig was met het voorbereiden van mijn vorige column, die over de legendarische harp- en pianofortebouwer Sébastien Erard ging. Want wat bleek? Tenor Julian Prégardien, die een project rond Schumanns tijdloze liederencyclus Dichterliebe wilde maken, wist zijn begeleider zover te krijgen dat hij niet op een moderne Steinway maar op een oude vleugel zou spelen.


Raphaël Pichon

Een fortepiano van Julius Blüthner uit 1856, gemaakt in Leipzig en mooi gerestaureerd door Christoph Kern. Kun je qua geluidsdecor dichter bij de familie Schumann komen? Ik denk het niet. Maar Prégardien junior ging nog een stapje verder. Hij omringt het overbekende, zestiendelige liefdesepos met minder bekend werk van zowel Clara als Robert Schumann. Met liederen, een paar duetten (met sopraan Sandrine Piau) en een enkel solostuk van Clara en Robert, door Éric Le Sage gespeeld op een perfect passende Blüthner.
Of Julian Prégardien nu al voor iedereen de ideale vertolker is van Dichterliebe is natuurlijk een ander verhaal. Voorlopig geef ik de voorkeur aan de vertolking van zijn vader Christophe (om de onvergetelijke Fritz Wunderlich maar even buiten beschouwing te laten). Als geraffineerd samengesteld project is dit Schumannalbum van Julian echter zonder meer een voltreffer. Mede door de superieure kwaliteit van de opname. Wat in mindere mate het geval is bij de ‘Soirée’ van Magdalena Kozená en haar echtgenoot op Pentatone.
Hier ook een fraai staaltje van uitgekiend programmeren. Dat reikt van het Chanson perpetuelle van Chausson, liederen van Brahms en Dvorák, Stravinsky’s Three Songs from Shakespeare plus de Chansons madécasses van Ravel, tot Janácek en Strauss. Eigenlijk gewoon een concertprogramma, dat extra reliëf krijgt doordat Kozená wordt omringd door louter ‘vrienden’. Onder wie, vrij uniek, Simon Rattle aan de piano en verder klarinettist Andrew Marriner. Inderdaad de zoon van. Vooral in Ravel en Janácek weet Kozená de juiste sfeer te treffen.

Ereprijs voor Raphaël Pichon



Maar de interessantste programmeur van dit jaar is opnieuw een jonge Franse dirigent. Na het originele en meermaals bekroonde succesnummer Enfers , de cd waarop Raphaël Pichon met behulp van die meesterlijke bariton Stéphane Degout de zo verschillende werelden van Rameau en Gluck met elkaar weet te verenigen, komt hij opnieuw verrassend uit de hoek. Op anderhalve cd wordt een hele, driedelige, slim geconstrueerde maar volstrekt imaginaire opera van Mozart opgevoerd. Bijna alles -gebaseerd op origineel, onvoltooid of nagenoeg vergeten materiaal van het Oostenrijkse genie.
Dit alles af en toe aangevuld met werken van Mozarts tijdgenoten Giovanni Paisiello, Vicente Martin y Soler en – uiteraard – Antonio Salieri. Je valt van de ene verbazing in de andere. En Pichon leidt zijn ‘nieuwe’ Mozart, zoals we dat van hem en van zijn ensemble Pygmalion gewend zijn. Vol vuur en overtuigingskracht. De enige minpuntjes zijn die halflege tweede cd en de registratie, die klinkt alsof Mozart dit ‘Libertà!’ heel bewust in een zwembad wilde uitschreeuwen.
Volgens het overigens schitterende en rijk gevulde boekje (met veel foto’s en alle teksten – bravo!) gaat het om de Église Protestante Unie du Saint-Esprit in Parijs. Vandaar. Toch krijgt Raphaël Pichon van mij de ereprijs van 2019.