Ron Howards documentaire over tenor Luciano Pavarotti fascineert als portret van een kunstenaar die verpletterende roem vergaart. Howard brengt niet veel inzicht in de operawereld, maar schetst een boeiend beeld van de tenor.

LUCIANO PAVAROTTI
Zijn allereerste zangleraar Arrigo Pola vertelde in een biografie ooit waar het de jonge Pavarotti om ging: “Het was niet alleen de stem, het was zijn benadering van zijn werk – hij was toegewijd, volwassen, alert. Hij rommelde niet aan, hij nam het perfectioneren van zijn stem volledig serieus.” Luciano Pavarotti werd een wereldberoemde operazanger: door werken, door leren, door luisteren of door zijn hand te leggen op de buik van sopraan Joan Sutherland, om zo haar fantastische ademtechniek te doorgronden. De catalogus van zijn platenfirma Decca getuigt van het resultaat: meer dan veertig opnamen van complete opera’s, waarvan vele – vooral die met Sutherland of met zijn stadgenote Mirella Freni – een iconische status hebben bereikt. Pavarotti was geen podiumbeest, maar wel een groot operazanger.

Een stem als de zomerzon







We leven echter in een wereld van zakelijk succes en media-aandacht: het bijzondere van Pavarotti is dat hij dat specifieke succes wist te bereiken, toen hij de operahuizen verruilde voor andere podia. Over dat proces gaat de documentaire Pavarotti van Ron Howard voornamelijk: de stadionconcerten, populariteit, de popzangers, potsierlijke zakenlui, prinses Diana en de hoge prijs van mondiale bewondering. Het fascinerende aan de film is de spiegel die hij onbedoeld ophoudt over hoe wij omgaan met artistiek talent. En over concessies aan de massacultuur: Pavarotti heeft enkele aria’s tot gemeengoed gemaakt, maar daarmee niet het genre opera gepopulariseerd.
Daarover doet Ron Howard niet moeilijk: opera blijft een mysterieus fenomeen in zijn film. Joan Sutherland vervult een kleine bijrol, terwijl Mirella Freni een ongenoemde entiteit op een voorbijflitsende foto is. Als sopraan Angela Gheorgiù haar onversneden afkeer van cross-over laat blijken, verdwijnt ze uit beeld. Pavarotti’s niet zo geslaagde rentree in de Metropolitan Opera tegen het einde van zijn leven wordt in de documentaire gevolgd door een verwijt van U2’s Bono aan de ondankbare operaliefhebbers, die het genie duidelijk niet hebben begrepen. Heel gewiekst ontrafelt Ron Howard daarentegen Pavarotti’s privéleven: assistentes worden langzaamaan ontmaskerd als minnaressen, in de verhalen van zijn zeer sympathiek overkomende dochters mengen zich bittere tranen. Zijn eerste echtgenote Adua licht open en eerlijk en zonder verbittering toe hoe de vork in de steel zat. Ron Howard presenteert Pavarotti als warmbloedige kunstenaar met menselijke tekortkomingen: geen nieuw verhaal. Hij was een tenor die wellicht te veel tegelijk wilde hebben en zijn. Op zijn beste momenten zie je in de film wie je hoort in die meer dan veertig complete opnamen: de zanger die de grote gevoelens met een fabuleuze techniek over het voetlicht brengt.