Een wereld waarin wat eigen is, verdwijnt; opgaat in een flets mengsel waaruit al dat kraak en smaak en kleur geeft, is weggefilterd. Dit schrikbeeld van de globalisering gaat wellicht op voor de samenleving, maar voor de muziek blijkt het oversteken van lokale grenzen juist een regelrechte zegen. Want niet de muzikale tradities op zich zijn verdwenen, maar alleen het al te restrictieve ervan. Dat wat je nou eenmaal niet doet, omdat je voorouders dat niet eerder deden.

Een pracht van een brug



Dat uitgerekend muziek zo geweldig in staat is om grenzen over te steken, mag geen verrassing heten. Denk aan de beroemde Orpheusmythe, waarin de musicus Orpheus zijn geliefde Euridyce verliest en de goden hem toestaan haar uit het dodenrijk te halen. Domweg omdat hij op zijn lier zulke mooie muziek maakt, mag hij die onverbiddelijke grens overgaan.
Een mooi voorbeeld van muziek die niet in een plaats geworteld is, maar de weidsheid zoekt, is die van het duo 75 Dollar Bill. Twee mannen die al met hun groepsnaam laten weten dat ze het niet zo nauw nemen met de regels. Een biljet van 75 dollar bestaat niet, dat is een vervalsing of een fantasie. Zo kun je ook hun muziek bekijken. De eerste associatie is die met Afrikaanse woestijnblues, maar gaandeweg verliest de luisteraar elk gevoel voor plaats en tijd. Die drone-achtige klanken met hun hallucinerende cadans. Waar komen ze weg? Ze wortelen duidelijk in tal van stijlen. In rock, in blues, in minimal, in jazz. Maar je hoeft deze muziek niet per se te plaatsen, ze is er.
Hetzelfde geldt voor Tristan Driessens, een voormalig volksdanser die gewonnen werd voor de oud. Op zijn A Folk Dancer’s journey slaat de Belg een pracht van een brug tussen allerlei stijlen. Er zit iets statigs in zijn muziek, een staaltje eerbied voor eeuwenoude tradities. Tegelijk zet hij alle sluizen open, klinkt oud naast draailier, cello naast kemençe, viool naast Keltische harp. Terwijl de muziek heimelijk vele eeuwen en tal van lokale tradities omvat, is de luisteraar er onmiddellijk in thuis.
De Nederlandse pianist Rembrandt Frerichs woonde in zijn jonge jaren in Egypte en zijn fascinatie voor de Arabische muziek heeft hem nooit verlaten. Frerichs is sowieso zo’n typische grensbewoner, iemand die op hetzelfde moment zich bewogen weet door jazz, klassiek en – bij gebrek aan een betere term – wereldmuziek. Het instrumentarium van hemzelf en zijn vaste trio is op die overgangssituatie ingericht. Oude instrumenten met een zachte klank die feitelijk kort resoneert, maar gevoelsmatig ver reikt. Vooral in de samenwerking met de Iraanse kamanchespeler Kayhan Kalhor. Zo’n man die met zijn snaarinstrument zelfs de goden tot tranen zingt.
Net als de Griek Sokratis Sinopoulos. Hij bespeelt de lyra op een manier die elke luisteraar direct op de knieën dwingt, zoveel zeggingskracht uit slechts drie snaren. Sinopoulos staat met zijn kwartet garant voor muziek die tal van grenzen oversteekt en door de kraak en smaak en kleur die ze toevoegt een onvoorstelbare verrijking is.