Artist impression van het Netwerk Ecologische Monitoring. Ilustratie: À la Leen.

Het Netwerk Ecologische Monitoring viert dit jaar zijn 25ste verjaardag. Het succes van die 25 jaar aan monitoring zit niet alleen in de data die dat oplevert.

‘Monitoring is niet vernieuwend, maar een tijdreeks van honderd jaar levert wel een goudmijn aan data. Je kunt naar grote patronen gaan kijken. Dan zie je bijvoorbeeld dat de argusvlinder achteruit gaat. Oké, maar waar dan precies, en waarom daar?’, zegt Sander Turnhout van kennisnetwerk SoortenNL. Met die goudmijn doelt hij op het Netwerk Ecologische Monitoring, kortweg NEM. Het NEM is een samenwerkingsverband tussen overheden, het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) en soortenorganisaties. Het officiële startpunt daarvan ligt in 1999: dit jaar viert het NEM dus haar 25-jarig bestaan. Wat valt er precies te vieren?

MEETPROGRAMMA'S

Inmiddels omvat het NEM vijftien meetprogramma’s, uiteenlopend van vlinders en vogels tot vissen, korstmossen en amfibieën. Daaronder vallen verschillende meetnetten – denk aan een dag- en nachtvlindermeetnet voor het meetprogramma vlinders. Om van al die data chocola te maken komt het CBS van pas. ‘Er worden heel veel data verzameld en dat verwerken is een vak apart. Het is daarom belangrijk dat het CBS erbij zit. Vanwege de nuances die nodig zijn voor specifieke soorten is het dan weer goed dat er een wisselwerking met ecologen is. Hoe zit het in de natuur, en hoe presenteer je dat in data?’, licht Turnhout toe. De meeste data worden verzameld door vrijwilligers die een meetnetroute lopen: een vaste route die ze een aantal keer per jaar afleggen en daarbij een specifiek organisme tellen (zie kader: Reptielen tellen). Afwijkendere tellingen zijn er ook, denk bijvoorbeeld aan braakballen uitpluizen om muizensoorten te monitoren. Zo’n telling lijkt misschien gestandaardiseerd, maar levert toch best wat rekenwerk op. Als er bijvoorbeeld onevenredig veel vrijwilligers in Zuid-Limburg in libellen geïnteresseerd zijn, is een correctie nodig.

‘Dat de overheid erin zit is ook waardevol’, legt Turnhout verder uit. ‘De wetenschap kan adviezen geven, maar dan doet de overheid er niks mee. Hier hebben zij zelf om gevraagd. Een wetenschapper kan in Nature publiceren over de effectiviteit van een beheersmaatregel – en dat doen ze ook – maar dat is voor de overheid geen formele evaluatie.’ Waarnemingen en daarop aangepast beleid kunnen heel belangrijk zijn. Toen tellers in Nederland de vuursalamander sterk achteruit zagen gaan en veel dode salamanders vonden, bleek schimmelziekte Bsal de oorzaak. Verdere verspreiding probeert men nu te voorkomen.


WAARHEIDSVINDING

De samenwerking maakt het NEM ook waardevol doordat er een gezamenlijke waarheidsvinding ontstaat, beargumenteert Turnhout. ‘Het NEM produceert heel veel data. Dat komt van duizenden waarnemers; de ogen en oren in het veld. Dat is niet één wetenschapper. In het broedvogelmonitoringsproject alleen al zitten 8.500 waarnemers. De samenwerking tussen beleid en vrijwilligers zorgt dat zij een waarheid delen. De data tellen, maar dat ze het er samen over eens zijn is net zo belangrijk. Waarnemers zelf leiden elkaar ook op. En in overleg met CBS en soortenorganisaties kunnen nieuwe inzichten van tellers tot een nieuw telprotocol leiden.’

Al die vrijwilligers verzamelen voor het NEM een hoeveelheid data die wetenschappers nooit alleen zouden kunnen verkrijgen. ‘Dat is natuurlijk ontzettend waardevol. Daarnaast denk ik dat er ook waarde zit in het NEM als mooie manier voor vrijwilligers om verbondenheid te krijgen met natuur, of om dat te versterken’, vindt Riyan van den Born, universitair hoofddocent sociaal-ecologische interacties aan de Radboud Universiteit. ‘In het veld zijn en dan aandacht hebben voor natuur, daar begint het mee. Veel mensen lopen door natuur zonder die aandacht te hebben. Data verzamelen is dan een zelfversterkend proces. Je gaat natuur echt opmerken. In een onderzoek onder vogelaars beschreven zij dat als een wereld die voor hen open ging. Dat leidt ertoe dat je nog meer wil weten. Dat is een grote drijfveer voor veel burgerwetenschappers.’


EIGENAARSCHAP

NEM-vrijwilligers lopen wel vaak dezelfde route steeds opnieuw. Is dat dan niet saai? ‘Nee’, denkt Van den Born. ‘Juist door die aandacht. Dat kan iets heel kleins zijn. Ik zie de mensen van de soortenorganisaties hier op de campus vaak in de pauze met een verrekijker het park hiertegenover in gaan. Daar zijn ze dus al tig keer geweest, maar gisteren zagen ze een zwarte specht en dan zie ik oprechte blijheid.’ Steeds dezelfde route lopen geeft ook eigenaarschap. ‘Zo zeggen ze dat inderdaad: dat is mijn gebied’, aldus Turnhout. Van den Born: ‘Dat versterkt onder meer verbondenheid met die plek en zorg voor die plek; de zogeheten relationele waarden van natuur.’

Natuur kan instrumentele waarde hebben, als voedselbron bijvoorbeeld, of intrinsieke waarde. ‘Lang hebben we die twee tegenover elkaar gezet. Maar er zijn ook relationele waarden, als mens en natuur in interactie zijn. Het is goed dat soortenorganisaties daar steeds meer aandacht voor krijgen, want juist die relationele waarden blijken volgens ons onderzoek belangrijk voor vrijwilligers’, vertelt Van den Born.


Wie zijn die tellende vrijwilligers eigenlijk? Het stereotype klopt: man, hoger opgeleid, werkzaam in de natuur- of milieusector en van middelbare leeftijd (rapport Citizen scientists , 2016). ‘Waarnemers geven zelf ook aan dat ze jongeren missen, en daar ligt ook een kans denk ik. Waarbij ik overigens wil benadrukken dat waarderen van waarnemers die er nu wel zijn, net zo belangrijk is’, zegt Van den Born. Het gebrek aan jonge tellers heeft invloed op de toekomst van het NEM. ‘Het is niet vanzelfsprekend dat de jongeren van nu vanzelf aan het waarnemen slaan als ze ouder zijn. Mensen die dit gaan doen hebben vaak al een bepaalde verbondenheid met natuur, en die ontstaat veelal in de jeugd. Jongeren van nu missen vaak de natuurervaringen die daarvoor nodig zijn’, legt Van den Born uit (zie ook: Peiling ‘Sterven natuurervaringen uit?’, Bionieuws 17).

‘Waarnemingen en daarop aangepast beleid kunnen heel belangrijk zijn’

Gelukkig liggen er ook genoeg kansen voor het NEM in de toekomst. Op het gebied van techniek bijvoorbeeld. ‘In de toekomst zie ik een grote rol voor technologie’, stelt Turnhout. ‘Veel insecten zijn bijvoorbeeld wat lastiger te herkennen. Daar kan AI uitkomst bieden. Voor wespen bijvoorbeeld is AI heel handig. Die kijkt dan naar vleugeladering om verschil in soorten te bepalen. Dat zien jij en ik niet. AI werkt niet altijd: neem de vliegenzwam. Die is rood met witte stippen, tot het regent en die stippen eraf spoelen. En hij kan trouwens ook oranje zijn. Voor onder meer paddenstoelen heb je echt veldkennis nodig.’ Een beeldherkenningsapp bleek ook een belangrijke sleutel tot succes voor een nachtvlindermonitoringsproject onder boeren. ‘Dat maakt het gemakkelijk, en dan willen ze wel meedoen’, aldus Turnhout. Van den Born: ‘Bij zo’n groep kun je via het waarnemen en de wens meer te leren vervolgens weer natuurverbondenheid versterken.’

‘Een jong hagedisje. Degene die wegschoot was wat dikker. Nou gelukkig, toch wat gezien’

Turnhout ziet ook meer potentie voor de samenwerking tussen waarneming en beleid. ‘Dit kabinet zegt natuurbeleid op basis van feiten te willen. Dan denk ik bijvoorbeeld: paddenstoelen zouden goede indicatoren zijn voor stikstof. Ze reageren snel. Als je stikstof omlaag probeert te brengen kun je emissie meten, maar of het echt effect heeft zie je het eerst bij paddenstoelen. Het meetnet paddenstoelen heeft hier nog niet de juiste dichtheid voor. Dat is vanuit de habitatrichtlijn niet nodig namelijk. Dat zou je kunnen veranderen.’ Wie weet valt dat bij een volgende NEM-verjaardag te vieren.


Kader:
REPTIELEN TELLEN

‘Je kijkt altijd een beetje langs het randje’, legt meetnetteller Peter Hoppenbrouwers uit, terwijl hij voorgaat over een smal heidepad. Op deze wandelroute tellen vrijwilligers al sinds 1994 reptielen. Hoppenbrouwers zelf loopt de route sinds 2017. ‘Dit is een oude route’, zegt hij. ‘Over het algemeen heb ik een handjevol waarnemingen. Ik weet dat er hier verderop meer hagedissen zitten. Maar ja, het is ook waardevol om elke keer diezelfde route te doen. En ik loop hier ook voor andere dingen, dus dan ga ik gewoon nog wat anders op de hei doen.’ Op deze mooie septemberdag is er volgens Hoppenbrouwers de meeste kans op hagedissen. ‘Als het warm wordt zoeken slangen meer de schaduw op. Daarvoor kun je het best met warm bewolkt weer gaan, dan blijven ze wel liggen. Voor hagedissen geldt dan weer: hoe warmer hoe beter.’ Af en toe haalt Hoppenbrouwers zijn voet door de heiderand. ‘Mijn voorganger liep met een stok, ik doe het zo. Als ze dan niet gaan lopen weet ik het ook niet meer. Zo heeft ieder z’n tactiek.’


Gepiep

Even verderop: ‘Dit open plekje is gemaakt om water op te vangen. Een mooie kale plek, dat zou een goede opwarmplek voor slangen zijn. Maar helaas. Het barst hier trouwens wel van de dagpauwogen. En hoor je dat gepiep? Dat is de zadelsprinkhaan, die komt maar op een paar plekken voor.’ Open plekken zijn verder redelijk schaars. ‘Het is een groeizaam jaar geweest voor gras. Probeer daar maar eens iets tussen te zoeken.’

Dat het een oude route is blijkt ook uit het feit dat het wandelpad af en toe verdwijnt. Hoppenbrouwers trekt zich er weinig van aan – hij heeft dan ook een vergunning voor dit gebied – en crosst dwars door de hei. ‘Kijk, hier maakt de route een rare bocht. Dan zouden we dwars door dit stukje bos moeten. Dat zal in de loop der tijd zijn dichtgegroeid. Dat heeft weinig zin, dus dat doe ik niet, laten we hier langs de rand blijven lopen.’ Eenmaal terug op de route ziet Hoppenbrouwers een hagedis wegschieten, en wijst vervolgens nog een tweede hagedisje aan. ‘Een jong hagedisje. Degene die wegschoot was wat dikker. Nou gelukkig, toch wat gezien. Een zandhagedis onbekend, en een juveniel. Dit is echt de tijd van de juvenieltjes. Mannetjes worden in het seizoen helemaal groen, vrouwtjes blijven bruin, dus dan kun je ze goed herkennen. Maar nu is het ook makkelijk, want dit is allemaal juveniel. De eerste keer trouwens dat ik ze op deze plek vind.’