Door Steijn van Schie - Foto: Dartmouth Electron Microscope Facility - 28-11-2025 - Onderwijsartikel
Stuifmeelkorrels nemen wonderlijke vormen aan, passend bij het thema van de NIBI-onderwijsconferentie Wonderen der natuur. Foto: Dartmouth Electron Microscope Facility
Tijdens de 39ste NIBI-onderwijsconferentie doken biologiedocenten twee dagen lang in verrassende vormen van verwondering: van zwermend groepsgedrag tot pollen onder de microscoop en daphnia’s die evolutie tastbaar maken.
Hoewel het de laatste workshopronde is van de 39ste NIBI-onderwijsconferentie en menig docent met kleine oogjes door het hotel schuifelt na een avond pubquiz en discobowlen, bruist het zaterdagochtend 15 november van de energie. De reden: honderdvijftig biologiedocenten zwermen geluidloos als een groep spreeuwen door een zaal van Hotel Zuiderduin in Egmond aan Zee. Ze reageren op elkaars bewegingen, versnellen, draaien bij en ontwijken kleine botsingen alsof er hogerop een sperwer de boel opjaagt. In werkelijkheid is het workshopgever Saskia van den Muijsenberg – biomimicry-expert bij stichting BiomimicryNL – die met eenvoudige regels laat zien hoe krachtig zelforganisatie kan zijn. ‘Je hoeft niet alles te managen; simpele regels doen vaak het werk’, zegt ze. Het past bij het conferentiethema Wonderen der natuur: verwondering door te ervaren.
Eén verschuiving blijkt genoeg om het hele patroon te laten kantelen
Die verwondering bereikt een hoogtepunt in de derde oefening. Deelnemers nemen twee mensen in gedachten en zoeken een plek waar ze precies even ver van persoon A als van persoon B staan. Binnen twee minuten staat de hele zaal stil: een stabiel patroon van honderdvijftig mensen dat zonder overleg ontstaat. Daarna volgt de vertaalslag naar ecologie. Wanneer docent Luc – zijn eigen A en B kwijtgeraakt – een paar passen zet, reageert niemand. Redundantie, legt Van den Muijsenberg uit: systemen hebben elementen nodig die verstoring opvangen. Maar wanneer even later een lange docent begint te lopen, komt de groep wél in beweging. Eén verschuiving blijkt genoeg om het hele patroon te laten kantelen: precies het soort dynamiek dat ook speelt bij prooi-roofdierrelaties, sleutelsoorten of andere vormen van zelforganisatie. ‘Dit werkt in elke klas’, benadrukt ze. ‘Met vijftien leerlingen zie je dezelfde patronen.’
Centrifuge
In een andere vleugel van het hotel draait alles om microscopische stillevens tijdens Pielen met pollen , de workshop van Teun Baarspul van de Natuurwerkwinkel. De zaal vult zich met het zachte tikken van buisjes honing die worden gevuld, geschud en gemengd met warm water. De zelfgemaakte centrifuge – een eenvoudige handconstructie – vormt het middelpunt van de ruimte. ‘Nog drie buizen! Nog twee! Komt u maar!’ roept Baarspul, waarna het apparaat onder aanmoediging begint te draaien.
Na het centrifugeren wordt het stuifmeel zichtbaar als een klein residu onder in de buisjes. In tweetallen brengen deelnemers een druppel aan op een objectglaasje. Het scherpstellen kost soms moeite, maar zodra de eerste structuren in beeld komen, klinkt instemmend gemompel: luchtzakjes van dennenstuifmeel, fijnkorrelig grasstuifmeel en korrels met kleine stekels.
Waardevol
Aan een van de tafels staat biologiedocent Mark Gorissen van het Hermann Wesselink College (Amstelveen). Hij benadrukt vooral de bruikbaarheid voor de klas: ‘Je moet honing hebben waarvan je weet welke pollen erin zitten, anders is determineren bijna niet te doen. Als je dat vooraf kiest, kunnen leerlingen vergelijken zonder te verdwalen.’ Ook de praktische kant vindt hij waardevol: ‘Het zelf prepareren – mengen, centrifugeren, pipetteren – is echt een skill. Ik vind het leuk en zie dit in de onderbouw wel werken.’
Intussen brainstormen deelnemers verder: kun je pollen ook verzamelen van een vensterbank, uit een tuin of langs bloeiende planten? Hoe past dit binnen een les van vijftig minuten? De workshop loopt uit, maar niemand lijkt haast te hebben. De sfeer is gemoedelijk; zelfs mislukte preparaten worden met plezier opnieuw gemaakt. Precies dat onderzoekende gepruts blijkt een bron van verwondering.
Evolutie
Minder verstild, maar wel ambitieus, is de workshop Snelle evolutie in de klas , verzorgd door evolutionair ecologen Thomas Blankers en Marjolein Bruijning van de Universiteit van Amsterdam. Het uitgangspunt: evolutie hoeft geen traag proces te zijn. Watervlooien en nematoden kunnen binnen korte tijd meetbare veranderingen laten zien. Dat is bijzonder, want practica waarbij leerlingen experimentele evolutie zelf kunnen aantonen, zijn schaars in het voortgezet onderwijs.
De daphnia-tafels blijken het meest toegankelijk. Deelnemers vergelijken populaties die onder verschillende omstandigheden zijn opgekweekt en turven lichaamsgrootte en aantallen eitjes. Het leidt tot kleine discussies over variatie, selectie en hoe je dit in de klas structureert. Biologiedocent Saskia Wiegman van het Cygnus Gymnasium (Amsterdam) ziet mogelijkheden: met tweetallen laten tellen, data bundelen en verbanden leggen tussen temperatuur en groei. ‘Dan heb je meteen een dataset waar leerlingen echt iets mee kunnen.’
Complicaties
De nematodengroepen ervaren meer complicaties. De wormpjes zijn klein, en mannetjes en vrouwtjes onderscheiden vergt oefening. Hoewel de workshopgevers helpen waar zij kunnen, blijft het vinden en scoren van dieren lastig. Meerdere deelnemers merken op dat deze opzet waarschijnlijk nog wat verfijning nodig heeft om goed in de klas te landen. Wel zijn ze enthousiast over het idee dat leerlingen evolutie zelf kunnen meten – iets dat in methodes nauwelijks voorkomt.
Na twee volle congresdagen wordt er op zaterdagmiddag in de gangen nog nagepraat over honingpreparaten, zwermregels en daphnia’s. Vooral de praktische insteek valt in de smaak: veel docenten zien meerdere onderdelen als werkvormen die zonder veel materiaal direct toepasbaar zijn. Daarmee sluit de conferentie goed aan bij wat velen zoeken: handzame manieren om verwondering de klas in te brengen.